Skip to main content

De bevrijding door de ogen van Johan Struik

Geschreven door Henk Sepers

In Uut den Umtrek schrijft Johan Struik over de bevrijding van Okkenbroek. Hieronder zijn relaas over die bijzondere dag in april 1945.

Zo brak de negende April aan. Het was een maandag. Wij voelden wel dat er wat ging gebeuren. ’s Morgens al vroeg kwam er een Duitse soldaat bij ons om een beetje drinken vragen. Ik heb hem toen nog wat melk gegeven.

Alles was overal stil, behalve in de richting Holten was er krijgsrumoer, want Holten was de vorige dag al bevrijd. Om een uur of acht kwam uit Espelo een koppel Duitse soldaten, en hoorden wij daar mitrailleurs en tankgeschut. De soldaten gingen op Kloosterboer aan en bleven daar bij de verschillende boerderijen. Het schieten kwam steeds nader. Wij kropen in de kelder. Het was zo stil buiten, je hoorde geen vogeltje fluiten, alleen schieten en het geraas van de tanks. Een poosje later toen het iets stiller werd, keken we eens voorzichtig door een raampje en zagen wij het huis van Kloosterboer branden. Ik stond nog in twijfel of ik er nog heen zou gaan, maar het was mij toch te gevaarlijk. Later was ik maar blij dat ik niet gegaan was. Een tijdje later kwam Anton Haverslag en die vertelde dat wij bevrijd waren. Hij had al sigaretten bij zich, geruild met de Canadezen. Later kwamen de mensen allemaal kijken naar de tanks en auto’s, waarmee de hele weg volstond. Bij Kloosterboer hadden ze nog wel wat vee naar buiten gekregen, maar enkele en ook het paard kwamen om. Ook lag er bij Kloosterboer een dode soldaat in de sloot, maar de meesten hadden zich overgegeven. Ook lag er een auto in de sloot die niet weg kon komen. Wij hoorden dat er bij Boode zeven slachtoffers waren gevallen: Johan Marsman en zijn tweede vrouw Toos, zoontje Wim, dochtertje Zwaantje, Dina van Coeverden (de vrouw van Gerrit Jan Boode), hun zoontje Gerrit Jan, en nog een dochtertje. Zij zaten bij Boode in de kelder, waar ze uitvluchtten toen het huis in brand stond. Ze werden toen getroffen door mitrailleurvuur. Ook de Pouwel, Kuster Jan, Niemeijer en Albert Bronsvoort in Okkenbroek brandden af.

Na de middag waren wij op de weg bij Kloosterboer, toen iemand zei een Duitse soldaat te hebben gezien in het koolzaad. Een Canadees vuurde er een salvo overheen. Er kwamen er een stuk of tien Duitsers te voorschijn. Er zaten er ook nog een paar in de sloot. Overal lag weggegooide munitie, geweren en pantservuisten. De Canadezen braken de geweren stuk en gooiden ze in de sloot. Bij Reusken was een best jong paard in de weide dood geschoten. Verschillende boeren hadden de koeien in de weide gejaagd, voordat het schieten begon en ze ook maar buiten gelaten, want het was mooi zacht weer. Bij Bouwhuis waren ze het Broek op gevlucht achter een wal. Toen ze weer thuiskwamen bleken de soldaten enige sieraden te hebben meegenomen.

Dina Hogenkamp en Toosje Marsman raakte gewond en werden door het Rode Kruis naar het ziekenhuis in Nijmegen gebracht, want Deventer en Zwolle waren nog niet bevrijd. Bij ons hadden wij er verder geen last mee gehad. Ze waren er langs getrokken, alleen was van een kip een poot kapot geschoten.
Bij Kloosterboer hadden een paar koeien erge brandwonden. Ik ben tegen de avond op de fiets naar Dokter Vegter gegaan. Het was er zo stil op de weg, niemand zag je, alleen hier en daar Canadezen langs de weg. Ze hadden langs de Provinciale weg telefoon aangelegd, (wij hadden nog geen telefoon). Dokter Vegter was niet thuis, hij was ook bij de ondergrondse. Op de terugweg kwam ik langs de Marshoeve, en Hendrik en Mina stonden bij hun verbrande huis. Ik vertelde hun van de dood van hun zwager, schoonzuster, neefje en nichtje. Toen zei Mina tegen Hendrik: ”Dan mag e wie toch nog neet klagen, wie leeft toch nog.” Ook de Hommelte was afgebrand, bij Stroek waren ze net bezig de muren om te stoten. Leunk en de Ulft zijn ook afgebrand.

De Canadezen hadden allemaal al radio op de tanks en de auto’s, dat zag je bij geen enkele Duitse wagen. Ze hadden volop sigaretten en chocolade bij zich en ook biskwie, waar ze vrijgevig mee waren en ook wel ruilden voor eieren of iets anders. Voor de kinderen waren het ware feestdagen, na al die ellende en angst van de oorlog. Van het werk kwam de eerste dagen niets, wij voelden ons allemaal zo vrij. We moesten allemaal onze belevenissen uitwisselen en bepraten. Het was toch heel wat anders, nadat wij vijf jaren onder het hakenkruis hadden geleefd. Men hoefde niet bang meer te zijn dat op weg de Duitsers je het faarrad (fiets) afnamen, zodat je verder moest lopen. Kort hierop had vanuit de kerk onder buitengewoon grote belangstelling de begrafenis plaats van de zeven slachtoffers. Dominee Barthlema was toen hier nog. Mevrouw heeft toen dat kleinste kindje van Boode nog in huis genomen, dit is later naar Groteboer gegaan.

De meeste distributiegoederen bleven nog wel op de bon. Sommige nog wel enkele jaren. Daar er door de zwarte handel heel wat zogenaamd zwart geld zat, meende de regering hiervoor een straffe maatregel te moeten treffen. Al het oude papieren geld moest worden ingeleverd, dit werd ingetrokken. Men kreeg voor ieder persoon een zeker bedrag terug, ik weet niet meer hoeveel dit was.